Wim is chauffeur. Op een ochtend rijdt hij samen met zijn collega naar het werk. Op een gegeven moment moet hij zijn wagen draaien en stapt zijn collega uit. Tijdens het achteruitrijden hoort hij plotseling een verschrikte schreeuw van zijn collega. Wim stapt de auto uit en ziet dat zijn collega tussen de wagen en een muur bekneld is geraakt. Eerst is zijn collega nog bij kennis, maar door een ernstige inwendige bloeding verliest hij al snel het bewustzijn. Wim kan niet meer dan hulpeloos toekijken als zijn collega in zijn armen sterft. Na de gebeurtenis is de ontreddering groot en voelt Wim zich intens verdrietig. Voortdurend krijgt hij ‘flashbacks’ van het gebeurde. Hij ziet dan het gezicht van zijn collega voor zich en ervaart weer dezelfde machteloosheid als toen. Slapen doet hij nauwelijks. Ofschoon hij zich de afgelopen 25 jaar bijna nooit heeft ziek gemeld, voelt hij zich niet meer in staat te werken.
Als de klachten niet overgaan, maar juist lijken te verergeren, komt hij na een aantal weken, via een Arbo-arts in contact met een psycholoog van een organisatie die gespecialiseerd is in slachtofferhulp.
Deze stelt voor EMDR toe te passen, allereerst met de bedoeling om de intensiteit van de herbelevingen te verminderen. In de eerste EMDR-therapiezitting blijkt dat Wim maar met moeite over het ongeluk kan vertellen. Wim wordt gevraagd een gedetailleerd beeld van het meest beladen moment in de herinnering te maken: het van pijn vertrokken gelaat van zijn collega. De combinatie van het opgeroepen beeld en de machteloosheid die hij hierbij ervaart, veroorzaken een sterke spanning in de hartstreek.
Dan wordt de EMDR-procedure opgestart. Wim wordt geïnstrueerd zich af te laten leiden door de vingers van de therapeut te volgen.
De volgende letterlijk weergegeven beschrijving heeft betrekking op de reacties van de cliënt vanaf de derde set oogbewegingen. Een belangrijk punt om op te merken is dat de procedure niet lijkt op een gedragstherapeutische procedure als imaginaire exposure. De cliënt blijft in het geval van EMDR niet gericht op de oorspronkelijke gebeurtenis. In tegendeel, de cliënt volgt zijn eigen associatieve gedachtespoor. Deze wat wonderlijke gedachtesprongen hebben soms met de gebeurtenis zelf te maken heeft, maar vaak (ogenschijnlijk) ook helemaal niet.
(foto’s zijn onafhankelijk van dit voorbeeld)
1. Set oogbewegingen
Therapeut (Th): Oké wat komt er op in je hoofd, wat gaat er nu door je heen?
Cliënt (Cl): Ja, toch dat beeld weer.
Th: Oké, concentreer je daar op.
2. Set oogbewegingen
Th: Waar denk je nu aan?
Cl: Ik denk, als ik het gezicht, zijn gezicht, voor mij heb, dan denk ik dat er wel uitstraalt van ‘Had ik maar geluisterd’.
Th: Oké, concentreer je daar op.
3. Set oogbewegingen
Th Wat gaat er door je heen? Wat komt er op?
Cl: {zucht} Een zucht
Th: Oké, concentreer je daar op.
4. Set oogbewegingen
Th: Waar denk je aan?
Cl: Aan mijn vrouw.
Th: Oké, concentreer je daar op.
5. Set oogbewegingen
Th: Waar denk je nu aan?
Cl: Nergens. Ik ben gesloten, dat is zo moeilijk.
Th: Oké, blijf bij die gedachte.
6. Set oogbewegingen
Th: Wat gaat er nu door je heen?
Cl: Ja, gewoon aan mijn vrouw nog, want die staat mij bij.
Th: Oké, concentreer je daar op.
7. Set oogbewegingen
Th: Wat komt er nu op?
Cl: Dat hij daar ligt.
Th: Oké, concentreer je daar op.
8. Set oogbewegingen
Th: Waar denk je aan?
Cl: Ja, dat hij in die verkrampte houding zit.
Th: Oké, concentreer je daar op.
9. Set oogbewegingen
Th: Wat komt er nu op?
Cl: De vloerbedekking, dat is het enige wat ik zie.
Er komen bij Wim geen nieuwe associaties meer op. Dit is bij EMDR het moment om na te gaan of het denken aan het herinneringsbeeld, het gelaat van zijn collega, nog spanning oproept.
Th: Oké, dan gaan we terug naar het oorspronkelijke beeld, naar het gezicht. Als je nu kijkt naar het gezicht, in welke mate roept dit spanning op, op een schaal van nul tot tien? Is er ergens iets van spanning, toch nog, of een gevoel wat je erbij hebt?
Cl: Nee, ik kan geen spanning voelen, dus…
Th: Helemaal neutraal?
Cl: Ja.
Na ongeveer 15 minuten lijkt het beeld niet meer ’naar’ om aan terug te denken; het voelt zelfs neutraal aan. Dit is het moment om de vooraf geformuleerde positieve overtuiging (‘Ik kan het aan’) te installeren. Telkens wordt de geloofwaardigheid ervan nagegaan; dat wil zeggen, in welke mate deze overtuiging, in combinatie met het opgeroepen beeld, als ‘waar’ aanvoelt.
Th: Als je kijkt naar het beeld en je zegt tegen jezelf: ‘Ik kan het aan’. Hoe geloofwaardig voelt dat aan op een schaal van één tot zeven? Zeven is volledig waar en één helemaal niet.
Cl: Nou, ik zeg, dan zit je toch rond de vier.
Th: Goed, kijk naar dat beeld en zeg tegen jezelf ‘Ik kan dit aan’. Ja, heb je dat?
10. Set oogbewegingen
Th: Als je kijkt naar dit beeld en je zegt tegen jezelf ‘Ik kan het aan’ hoe geloofwaardig voelt dat aan op een schaal van één tot zeven op dit moment?
Cl: Ik denk toch dat ik op de vier blijf hangen.
Th: Nog een keer. Kijk naar dat beeld en zeg tegen jezelf ‘Ik kan het aan’ Ja, heb je dat?
11. Set oogbewegingen
Th: Oké, kijk naar dat beeld – naar het gezicht – en zeg tegen jezelf: ‘Ik kan het aan’. Hoe geloofwaardig voelt dat aan op een schaal van één tot zeven? Zeven is volledig waar en één helemaal niet.
Cl: Nee, dan zitten we gewoon…, dan zitten we wel aan de vijf of zes.
Th: Oké, kijk naar dat beeld en zeg tegen jezelf ‘Ik kan het aan’.
12. Set oogbewegingen
Th: Als je kijkt naar dat beeld en je zegt tegen jezelf ‘Ik kan het aan’, hoe geloofwaardig voelt dat nu aan op een schaal van één tot zeven? Zeven is volledig waar en één helemaal niet.
Cl: Dan zit ik toch bovenaan, aan de zeven.
Th: Oké, kijk naar dat beeld en zeg tegen jezelf ‘Ik kan het aan’.
13. Set oogbewegingen
Th: Waar denk je aan?
Cl: Nou, als dat zo blijft, dan geloof ik wel dat we er geluk mee hebben.
Th: Oké, concentreer je op die gedachte.
14. Set oogbewegingen
Th: Is er nog iets wat opkomt, Wim?……..
Cl: Nee, het is rust.
Th: Ja, contenteer je op de rust.
15. Set oogbewegingen
Cl: Het lijkt als een opluchting, ik hoef niet te zuchten.
Th: Oké, concentreer je daar op.
16. Set oogbewegingen
Cl: Nou, dat is…ik heb nu hetzelfde gevoel als toen ik naar de begrafenis geweest was, dat zijn moeder mij om mijn nek heen vloog. Ik ben naar de begrafenis gegaan met 500 kilo op mijn rug en dat viel er zo af, ja… Dat gevoel heb ik nu ook. Er valt een last van je schouders af. Dat is het enige wat ik begrijp eigenlijk. Ik vind het een hele ervaring.